Blogopmaak

Kunnen honden jaloers zijn?

Vanuit eigen ervaring roep je misschien meteen ja! Toch is dat antwoord lang niet zo vanzelfsprekend als je in het onderzoek duikt dat naar jaloezie bij dieren is gedaan. Jaloezie is een zogenoemde secundaire emotie. Lange tijd werd aangenomen dat dieren geen secundaire emoties hebben en dat honden dus ook niet jaloers kunnen zijn. Recent onderzoek trekt deze aanname (opnieuw) in twijfel. Wat is een secundaire emotie en wat betekent dat voor onze honden?


Primaire versus secundaire emoties

Primaire emoties zijn vrij eenvoudig en direct gerelateerd aan een bepaalde gebeurtenis. Je reageert bijvoorbeeld blij als je geld wint in de loterij, of juist verdrietig bij het overlijden van een familielid. Secundaire emoties zijn complexer, omdat ze vaak voortkomen uit gevoelens bij een primaire emotie. Zo kun je je schamen omdat je bang bent voor spinnen. De angst is primair, de schaamte is secundair. Jaloezie is ook een secundaire emotie.


Terug in de tijd

Laten we eerst even teruggaan in de tijd. Al in 2014 werd de aanname in twijfel getrokken dat dieren geen secundaire emoties hebben, na een onderzoek onder 36 honden. De onderzoekers vonden verschillen bij deze honden in hun reacties wanneer hun eigenaar interactie had met een nephond, een Halloween pompoen of een boek met pop-up plaatjes en muziek. De honden reageerden het sterkst of zelfs uitsluitend bij interactie met de nephond. Ze reageerden het zwakst bij de interactie met het boek. Het getoonde gedrag bestond uit snappen, piepen, blaffen, tussen het object en de eigenaar komen, de eigenaar aanduwen en het voorwerp aanraken of duwen. De onderzoekers gaven aan dat ze probeerden om een primordiale vorm van jaloezie aan te tonen zoals deze ook is aangetoond bij baby's van zes maanden. Het ging ze dus niet om complexe jaloezie zoals dit bij volwassen mensen is aangetoond. In de media werd echter geconcludeerd dat het bestaan van jaloezie was aangetoond. Maar dat was niet het geval! Het onderzoek toonde vooral aan dat honden meer geneigd zijn te reageren op een nephond en een vreemd voorwerp dan op een eigenaar die hardop voorleest uit een gek boek. Dat is niet zo gek. De meeste honden hebben immers meer met (nep)honden en vreemde voorwerpen dan met een eigenaar die zit te lezen (voor veel honden een signaal om te gaan rusten, er is dan niets te beleven). Daarbij zijn er verschillende andere motivaties te bedenken voor het gedrag dat werd bestempeld als jaloezie. Zo kan een hond door gedrag van de eigenaar richting een nephond of vreemd voorwerp denken dat het speeltijd is. Verhindering daaraan deel te nemen kan leiden tot frustratie. Angst voor nieuwe en onbekende voorwerpen is een andere mogelijke verklaring. De onderzoekers gaven aan verbaasd te zijn dat het gedrag snappen zoveel voorkwam. Ze hadden namelijk honden geselecteerd waarvan de eigenaars aangaven dat hun hond niet met agressie zou reageren in nieuwe situaties. Was de onderzoek setting misschien toch vreemder voor de honden dan gedacht? Mogelijk wekte dit angst op, van waaruit de honden gingen snappen. Deze verschillende verklaringen voor het gedrag maakten de jaloerse hond verre van aangetoond op basis van dit onderzoek.


Verder onderzoek

Onderzoek naar jaloezie bij honden eerder dit jaar richtte zich op het aantonen van drie menselijke kenmerken van jaloezie bij honden: 1) het gedrag werd alleen getoond als de eigenaar interactie had met een nephond, niet bij interactie met een object, 2) het gedrag was een gevolg van de interactie, niet enkel de aanwezigheid van de nephond, en 3) het gedrag werd zelfs getoond als de interactie plaatsvond buiten het gezichtsveld van de hond. Het eerste kenmerk werd al aangetoond in eerder onderzoek. De andere twee kenmerken zijn niet eerder aangetoond. Om ze te kunnen aantonen, werden in dit onderzoek enkele zaken anders aangepakt dan in voorgaande onderzoeken. De eigenaren in dit onderzoek aaiden ofwel een nephond, ofwel een cilinder bekleed met fleecestof. In het laatste geval was de nephond zichtbaar voor de testhond, maar had de eigenaar hiermee geen interactie. Het feit dat de nephond zichtbaar was in de rondes waarbij de cilinder werd geaaid, het nieuwe van dit onderzoek, was noodzakelijk om het tweede kenmerk aan te tonen. Om het derde kenmerk te kunnen aantonen, plaatsten de onderzoekers een laag schot voor de eigenaar, nadat de testhond de eigenaar had zien zitten met de nephond naast zich. De eigenaar bleef zichtbaar voor de testhond tijdens de interactie van de eigenaar met de nephond, maar de interactie zelf was niet zichtbaar voor de testhond. De eigenaren droegen tijdens de interacties een blinderende bril en koptelefoon, om te voorkomen dat zij zelf wisten of zij de cilinder of de nephond aaiden, en daar misschien onbewust hun gedrag op aanpasten. Ook dat is nieuw in dit onderzoek.


Recente resultaten

Tijdens de interactie werd gemeten hoe hard de testhonden aan de lijn trokken waarmee ze vast zaten aan de muur. Dit was volgens de onderzoekers een maat voor het verlangen van de honden om de interactie te naderen en daarmee een graadmeter voor jaloezie. Gemiddeld trokken de honden ongeveer twee keer harder tijdens de interactie met de nephond dan tijdens de interactie met de cilinder. Hiermee werden alle drie de menselijke kenmerken van jaloezie aangetoond bij honden, wat ons een stap dichter brengt bij het aantonen van jaloezie. Toch blijven alternatieve verklaringen mogelijk. Het gedrag kan het gevolg zijn van leerervaringen. Honden hebben waarschijnlijk vaker te maken gehad met een eigenaar die interactie heeft met een andere hond, dan een eigenaar die interactie heeft met een cilinder bekleed met fleecestof. Die leereffecten kunnen meespelen. Merk op dat bij de test met de cilinder, de testhond in beeld is bij de hond – zou dat iets doen met de hond en invloed hebben op zijn gedrag? Ook rijst de vraag welke exacte gedragingen de testhonden toonden tijdens de twee interacties. Mogelijk waren daarin verschillen zichtbaar die meer inzicht kunnen geven in de betekenis van de gevonden verschillen in trekkracht. De onderzoekers geven hierover geen informatie. Zelf concluderen ze dat dieren een rijker innerlijk leven leiden dan sommigen denken en dat de resultaten een belangrijke bijdrage leveren aan groeiend bewijs van jaloezie bij honden.


Betekenis voor de hond

Maakt dat uit voor onze honden, of jaloezie wordt aangetoond of niet? Die vraag is misschien nog wel belangrijker dan de vraag of jaloezie bestaat. Wat voor gevoel krijg jij bij jaloezie? Wat vind je hiervan als het voorkomt bij mensen? Meestal wordt jaloezie gezien als slechte eigenschap. Door het plakken van het label 'jaloezie' op gedrag van honden, kunnen mensen het gevoel krijgen dat ze dit gedrag moeten voorkomen of verminderen, mogelijk door het te bestraffen. Dit terwijl niet straf, maar vertrouwen geven de oplossing is. Gedrag waar wij in de praktijk vaak het label 'jaloezie' op plakken is het weghouden van een ander sociaal wezen bij de eigenaar. Een hond die dit doet, voelt zich mogelijk bedreigd door dat wezen en onvoldoende veilig. Hij moet leren dat dit onveilige gevoel niet nodig is. Niet gestraft worden omdat hij waarde technisch 'fout' zou zijn. Het wel of niet bestaan van jaloezie is nog niet volledig opgehelderd. Kennis daarover brengt ons hopelijk verder in ons inlevingsvermogen in de hond. De kennis over wat te doen met het gedrag echter, is wellicht nog veel belangrijker.


Harris, C.R. & Prouvost, C. (2014). Jealousy in Dogs. PLoS ONE 9(7): e94597.


Bastos, A.P.M., Neilands, P.D., Hassall, R.S., Lim, B.C. & Taylor, A.H. (2021). Dogs Mentally Represent Jealousy-Inducing Social Interactions. Psychological Science.



15 oktober 2024
Het kunnen uitvoeren van natuurlijk gedrag en het mogen maken van keuzes zijn twee sleutelbegrippen in dierenwelzijn. Laat neuswerk nu een bijdrage leveren aan beide! In een onderzoek van Duranton & Horowitz (2019) werden twee groepen honden met elkaar vergeleken. De ene groep kreeg gedurende ruim twee weken neuswerk, de andere gehoorzaamheidstraining. Aan het begin en aan het einde van de proefperiode ondergingen de honden een soort ‘optimisme’ test. De honden die in de tussentijd neuswerk hadden gedaan, scoorden hierop positiever dan de honden die gehoorzaamheidstraining hadden gedaan. Hoe ging het onderzoek in zijn werk? Twintig gezonde volwassen honden, zowel reuen als teven en van verschillende rassen, namen deel samen met hun eigenaren. Alle honden ondergingen op de eerste en de achttiende dag een ‘cognitive bias test’, letterlijk vertaald een ‘cognitief vooroordeel test’. Daarover later meer. De experimentele groep kreeg op dag 2 en dag 10 een groepsles neuswerk. Op de tussenliggende dagen oefenden deelnemers zelf thuis. De honden zochten naar verstopt voedsel en werden bij het zelfstandig vinden daarvan ook nog eens rijkelijk beloond door hun eigenaren. De controlegroep kreeg op dag 2 en dag 10 een groepsles ‘heelwork’, in het Nederlands ‘volgoefeningen’ genoemd. De oefeningen werden in kleine stapjes en op een positieve manier aangeleerd. Ook deze honden werden rijkelijk beloond voor het juiste gedrag en op de tussenliggende dagen oefenden ze thuis met hun eigenaren. Cognitive bias test De wattes test? Cognitie is het vermogen tot leren en begrijpen, en het verwerken van informatie die binnenkomt via de zintuigen door te denken. Bias is een bewust of onbewust vooroordeel of vaststaand uitgangspunt. Afhankelijk van de geteste diersoort kan de precieze invulling van de cognitive bias test variëren, maar in het genoemde onderzoek ging deze als volgt. Eerst was er een aanleerperiode, waarin de hond leerde dat een bakje dat schuin rechts voor hem geplaatst werd eten bevatte en een bakje dat schuin links voor hem geplaatst werd leeg was. Op het moment dat de hond enthousiast naar het bakje liep wanneer het rechts werd geplaatst, maar niet binnen tien seconden de moeite nam om te gaan kijken als het bakje links werd geplaatst, was de aanleerperiode voltooid. Om te voorkomen dat een voorkeur voor links of rechts een rol speelde, leerde de helft van de honden dat het lekkers altijd rechts te vinden was en de andere helft dat het lekkers altijd links was. In de uiteindelijke test werd het bakje één keer precies in het midden voor de hond geplaatst. Hoe lang het duurde voordat de hond het bakje naderde, werd gebruikt als maatstaf voor zijn ‘optimisme’. Een hond die niet de moeite nam om te gaan kijken (want het bakje staat niet op de plek van het lekkers, dus het zal wel leeg zijn), is relatief pessimistisch. Een hond die enthousiast ging kijken (want het bakje staat niet waar het normaal leeg is, dus er zal wel iets lekkers in zitten), is relatief optimistisch. Optimistisch of niet, om een ongewenst leereffect te voorkomen, was het bakje in het midden zowel op dag 1 als op dag 18 leeg. Wat was het resultaat? Op dag 1 was er geen verschil tussen de experimentele groep en de controlegroep in hoe snel de honden het bakje in het midden naderden tijdens de cognitive bias test. Op dag 18 naderden de honden van de controlegroep – die de tussenliggende twee weken volgwerk hadden gedaan – het bakje in het midden nog steeds even snel (of langzaam) als op de eerste dag. De honden uit de experimentele groep – die in de tussenliggende weken neuswerk hadden gedaan – naderden het bakje in het midden nu sneller dan op de eerste dag! Dit betekent natuurlijk niet dat gehoorzaamheidstraining slecht is, maar het had niet hetzelfde optimisme bevorderende effect als neuswerk. Hoewel de onderzoeksgroepen niet extreem groot waren en er alternatieve verklaringen mogelijk zijn, is het aannemelijk dat de honden in de experimentele groep daadwerkelijk optimistischer werden. Neuswerk geeft de mogelijkheid om natuurlijk gedrag uit te oefenen én om dat zelfstandig te doen. Beide aspecten kunnen bijdragen aan het welzijn van je hond. Doen jij en je hond nog niets met neuswerk? Dan loont het wellicht de moeite om eens te kijken of je in je omgeving een leuke les kunt volgen waarbij je hond met zijn neus aan het werk mag. Duranton C. & Horowitz A. (2019). Let me sniff! Nosework induces positive judgment bias in pet dogs. Applied Animal Behaviour Science, Volume 211, Pages 61-66.
13 september 2024
Veel eigenaren gebruiken een bench voor hun puppy of zelfs gedurende het hele leven van hun hond. Wist je dat je het gebruik van de bench eigenlijk op een positieve manier zou moeten aanleren? Zo weet je zeker dat je puppy of volwassen hond zich kan ontspannen in de bench en deze als een fijne, veilige plek ervaart. Deze tips helpen je om de bench op een positieve manier aan te leren. Kies een geschikte plek Nog voordat je begint met het aanleren van de bench, moet je besluiten waar je deze neerzet. Kies een rustige plek, waar niet steeds mensen voorbij lopen en waar de hond niet via een deur of raam allerlei prikkels van buiten mee krijgt. Té afgelegen is voor de meeste honden echter ook niet fijn. Zorg er verder voor dat de temperatuur aangenaam is en dat de bench niet op de tocht staat. Houd er rekening mee dat je de bench mogelijk op een later moment moet verplaatsen, als de hond een sterke voorkeur heeft voor een andere plek. Maak de bench fijn en leuk Zorg er allereerst voor dat de bench groot genoeg is: je hond moet languit kunnen liggen en zich gemakkelijk kunnen omdraaien als hij staat. Om fijn te kunnen liggen is een zacht kussen een eerste stap. Verder kun je denken aan een kleedje, een extra kussen langs de rand, een knuffel en een speeltje. Voor een puppy kun je een kleedje in de bench leggen dat ruikt naar het nest. Als je begint met het aanleren van de bench, kun je regelmatig bijvoorbeeld wat brokjes in de bench strooien en je hond enthousiast aanmoedigen om het lekkers bij elkaar te snuffelen en op te eten. Als je dat een paar keer hebt gedaan, kun je lekkers in de bench leggen zonder dat je hond het merkt. Zodra je hond dan uit zichzelf naar de bench loopt, treft hij daar een lekkere verrassing. Dat is een reden om de bench in de toekomst vaker te checken! Laat het deurtje van de bench in deze fase altijd open staan, zodat je hond de bench vrij in én uit kan lopen. Een dutje in de bench Misschien kiest je hond hier wel helemaal uit zichzelf voor! Doet hij dat niet, dan kun je een puppy of een kleine hond een handje helpen door hem op te tillen en rustig in de bench te leggen zodra hij ergens anders in huis in slaap valt. Een grotere hond kun je lokken met een voertje als je ziet dat hij moe begint te worden. Laat het deurtje open en blijf eventueel in eerste instantie even naast de bench zitten – zelf natuurlijk ook rustig en stil. Laat je hond gaan als hij de bench uit wil en probeer het later nog eens, als hij opnieuw in slaap valt. Gaat dit een aantal keer goed? Dan kun je de bench op een kiertje zetten in plaats van deze helemaal open te laten. Je hond kan er nog steeds uit, als hij het deurtje open duwt. Deurtje sluiten Zoekt je hond de bench zelf op en slaapt hij hier ook? Dan kun je tijdens een dutje het deurtje dicht doen en vergrendelen. Blijf in de buurt en laat je hond weer uit de bench zodra hij wakker wordt. Bouw de tijd die je hond zich in de bench bevindt langzaam op. Wacht niet tot je hond gaat piepen, janken of blaffen. Dit is een teken dat je hond zich niet prettig voelt en dat wil je natuurlijk voorkomen. Ervaar je ondanks deze tips problemen met de benchtraining van je hond? Neem even contact op voor een online consult! Dan proberen we samen de oorzaken te achterhalen en tot oplossingen te komen.
10 september 2024
Het zindelijk maken van je puppy is een proces dat nogal wat van je kan vragen! Hoe goed je ook oplet, soms zal je een plasje in huis moeten opruimen en in het begin moet je puppy ook midden in de nacht even naar buiten. Met deze tips verloopt het proces van zindelijk worden hopelijk wat gemakkelijker. Ga vaak naar buiten met je puppy Een puppy van acht weken oud, kan zijn plas overdag maximaal anderhalf tot twee uur ophouden. Maak een schema en zet bijvoorbeeld een alarm op je telefoon, om op tijd naar buiten te gaan. Als je puppy dan net lekker ligt te slapen, hoef je hem niet wakker te maken, maar neem hem wel direct mee naar buiten als hij wakker wordt. Sowieso is het slim om je puppy mee naar buiten te nemen zodra hij wakker wordt, nadat hij heeft gegeten of gedronken, en nadat hij heeft gespeeld of zich om een andere reden heeft opgewonden. 's Nachts zul je er in het begin één of twee keer uit moeten om je puppy te laten plassen. Hoe snel je dit kunt afbouwen, is afhankelijk van de individuele ontwikkeling van je puppy. Bonusvraag: hoe lang kan een puppy zijn plas ophouden? Op een leeftijd van zestien weken kan je puppy zijn plas overdag zo’n vier uur ophouden en op een leeftijd van een half jaar zes tot acht uur. Puppy’s ontwikkelen zich niet allemaal precies even snel, dus misschien kan jouw puppy zijn plas wat korter of langer ophouden. Sommige puppy’s zijn op een leeftijd van tien weken al bijna helemaal zindelijk, terwijl dat bij andere honden duurt tot ze acht maanden oud zijn. Houd je puppy goed in de gaten Als je puppy vrij door je huis loopt, houd hem dan goed in de gaten zolang hij nog niet zindelijk is. Probeer signalen te ontdekken waaruit je kunt opmaken dat hij zal gaan poepen of plassen. Op het moment dat je die signalen ziet, pak je hem direct op en zet je hem op een plaats waar hij zijn behoefte mag doen. Kies een veilige, vertrouwde plek Dit kan je eigen tuin zijn, of een rustige plek dicht bij je huis of appartement. Op een onbekende of drukke plek is je puppy waarschijnlijk meer bezig met het verkennen van de omgeving en het verwerken van alle prikkels die daarbij binnenkomen, dan met het doen van zijn behoefte. Is je puppy erg afgeleid door van alles in de omgeving, zoek dan een rustigere plek op. Blijf vervolgens op dezelfde plaats staan tot je puppy alle aanwezige prikkels heeft verwerkt en zijn behoefte doet. Zorg voor een geschikte ondergrond Puppy’s hebben meestal een sterke voorkeur voor een bepaalde ondergrond om hun behoefte te doen. Deze ontstaat al in het nest. Wordt het nestje bijvoorbeeld altijd op het gras gelaten om te plassen? Dan gaan de puppy’s later op zoek naar gras, of een ondergrond die daar op lijkt (jouw tapijt bijvoorbeeld!). Hier kun je gebruik van maken bij het zindelijk maken. Onderzoek op welke ondergrond je puppy graag zijn behoefte doet, door tot verschillende ondergronden toegang te geven. Is je puppy bij de fokker zindelijk gemaakt op kranten of plasmatjes? Dan kun je eventueel buiten een krant of plasmatje neerleggen. Als je puppy daar gemakkelijk zijn behoefte doet, maak je de krant of het matje de keer daarna de helft kleiner. Als je dit een aantal keer doet, heb je de krant of het matje uiteindelijk niet meer nodig. Beloon! Maar niet té snel of enthousiast… Beloon je puppy met je stem of een voertje als hij zijn behoefte doet op de gewenste plek. Wacht wel even tot hij klaar is voordat je een voertje of enthousiaste stembeloning geeft, anders onderbreek je misschien het poepen of plassen voordat je puppy helemaal klaar is. ‘De rest’ komt er dan later alsnog uit, mogelijk wanneer jullie weer binnen zijn. Terwijl je puppy poept of plast, kun je hem eventueel wel al rustig belonend toespreken. Straf je puppy niet Gebeurt er toch een ongelukje binnen? Word dan niet boos en straf je puppy niet. De kans is groter dat je puppy denkt dat hij helemaal niet mag plassen of poepen, dan dat hij leert dat het op die plek niet mag. Het resultaat is dat je puppy zich in huis zal verstoppen om ongezien zijn behoefte te doen. Daarbij zal hij minder snel zijn behoefte zal doen wanneer jij er bij bent, ook wanneer jullie op een plaats zijn waar het wel mag. Gebruik een bench Het gebruik van een bench kan helpen om je puppy zindelijk te maken, aangezien een puppy meestal van nature liever niet zijn behoefte doet op zijn ligplaats. Maak hier echter geen misbruik van! Laat je puppy niet langer in de bench dan hij normaal zijn plas zou kunnen ophouden. Verder is het belangrijk dat je de bench op een positieve manier aanleert , zodat je puppy de bench als een fijne, veilige plek ervaart. Ervaar je ondanks deze tips problemen met het zindelijk maken van je puppy? Neem even contact op voor een online consult! Dan proberen we samen de oorzaken te achterhalen en tot oplossingen te komen, zodat ook jouw puppy snel zindelijk wordt.
29 juli 2024
Als je twijfelt over het laten castreren van je reu, kan chemische castratie een goede keuze zijn. De dierenarts plaatst in dat geval een implantaat dat een stofje afgeeft, wat de aanmaak van testosteron tegengaat. Na een bepaalde tijd raakt het implantaat uitgewerkt en komt de productie van testosteron weer op gang. Wat gebeurt er precies in het lichaam van de hond? Het meest gebruikte middel voor chemische castratie van honden is Suprelorin©, met als werkzame stof desloreline. Desloreline is een GnRH agonist. GnRH is een hormoon dat wordt aangemaakt in de hersenen. Met een tussenstap zorgt GnRH er normaal voor dat de testikels testosteron gaan produceren. Desloreline voorkomt dat, door het lichaam ongevoelig te maken voor de inwerking van GnRH. Suprelorin© wordt soms ook gebruikt bij teven, vooral om de (eerste) loopsheid uit te stellen, maar het is officieel bedoeld voor tijdelijke castratie van reuen. Hoe snel en hoe lang werkt chemische castratie? In principe is een Suprelorin© implantaat zes maanden of een jaar werkzaam, afhankelijk van de dosering die wordt gegeven. Het implantaat geeft direct de werkzame stof af, waardoor er binnen een paar dagen al effecten zichtbaar kunnen zijn. In eerste instantie veroorzaakt het implantaat echter geen remming, maar juist een overstimulatie van het hormonale systeem. Ongewenst gedrag of een medisch probleem met een hormonale oorzaak, zal in eerste instantie verergeren. Dit kan tot twee weken aanhouden. Daarna treedt pas remming op van het hormonale systeem. Hoewel mogelijk lastig, is een initiële toename van een probleem (zowel gedragsmatig als medisch) wel een bevestiging dat het probleem inderdaad een hormonale oorzaak heeft en dat het implantaat dus niet voor niets is gegeven. Zonder initiële toename van het probleem, is de kans op een latere afname erg klein. Uit de praktijk blijkt dat er grote verschillen zijn in de werkingsduur. Zeker bij kleinere honden lijken implantaten langer te kunnen werken dan aangegeven. Uitwerking van een implantaat kan opgemerkt worden aan het gedrag, als dat veranderd is na de chemische castratie. Uitwerking kan ook worden opgemerkt doordat de testikels zichtbaar in grootte toenemen. Bij chemische castratie verschrompelen de testikels namelijk, omdat ze niet meer gestimuleerd worden om testosteron aan te maken. Als het implantaat wordt ingezet om tijdelijke onvruchtbaarheid te veroorzaken, houd er dan rekening mee dat de reu niet direct na het plaatsen van het implantaat onvruchtbaar is, dat kan enkele weken duren. Wanneer en waarom chemische castratie? Uit de praktijk blijkt dat deze tijdelijke castratie vaak wordt ingezet om te testen wat het effect zou zijn van een operatieve castratie op het gedrag, of om de puberteit te overbruggen (vaak ook vanwege ongewenst gedrag in die periode). Er zijn zeker uitzonderingen, maar over het algemeen komt het gedrag tijdens chemische castratie goed overeen met het gedrag na operatieve castratie. Men kiest vaak voor chemische castratie juist omdat de effecten niet blijvend zijn. Als de effecten negatief zijn, kan de hond na uitwerking van het implantaat intact blijven. Soms is chemische castratie enkel tijdens de puberteit voldoende om bepaald ongewenst gedrag te onderdrukken en kan de reu daarna intact blijven. Risico’s van chemische castratie Laat ik beginnen met benadrukken dat ik blij ben dat het mogelijk is om voor chemische castratie te kiezen. De effecten van castratie op het gedrag zijn vaak lastig te voorspellen. Een chemische castratie is dan een goede test. Dat betekent echter niet dat het implantaat zonder enig risico gegeven kan worden. Zowel voor het gedrag als voor de gezondheid kan een chemische castratie blijvende gevolgen hebben, ook al raakt deze uitgewerkt. Stel dat een reu gedragsmatig slecht reageert op een chemische castratie en bijvoorbeeld erg onzeker wordt. Als de hond door die onzekerheid een aantal vervelende interacties heeft met andere honden, of bijvoorbeeld makkelijker schrikt van harde geluiden, kunnen leereffecten ervoor zorgen dat hij na het uitwerken van het implantaat moeite heeft en blijft houden met andere honden, of gevoelig blijft voor geluiden. Natuurlijk kunnen ongewenste gedragspatronen ook juist in afwezigheid van chemische castratie inslijten, maar precies daarom vind ik een individuele afweging van de mogelijke voordelen en nadelen van iedere keuze zo belangrijk. De ene hond zal beter af zijn met chemische castratie, de andere juist zonder. Blijvende gevolgen voor de gezondheid zijn vooral van toepassing als een chemische castratie wordt gegeven voordat de reu volledig is uitgegroeid. Tijdens de puberteit bijvoorbeeld… De geslachtshormonen, waaronder testosteron, die vrijkomen tijdens de puberteit, dragen bij aan het sluiten van de groeischijven in de lange beenderen. Als een hond voor of tijdens de groei (chemisch) wordt gecastreerd, zullen de groeischijven wat later sluiten en groeien de botten dus wat langer door. Hierdoor wordt de kans vergroot op onder andere heupdysplasie, elleboogdysplasie, patella luxatie (losse knieschijf) en scheuring van de kruisband in de knie. Natuurlijk zijn er vele andere factoren die de kans op deze orthopedische afwijkingen kunnen vergroten of verkleinen, maar ook de afwezigheid van geslachtshormonen tijdens de groei speelt een rol. Verwachte voordelen van chemische castratie kunnen tegen de mogelijke nadelen opwegen, maar het is helaas geen risicoloze test. Twijfel je over het wel of niet laten castreren van je hond? Plan dan een individueel adviesgesprek .
21 februari 2024
Je kent vast de filmpjes van onderzoeken waarin een dier voor een spiegel wordt gezet met een zichtbare markering op een plaats op het lijf die het dier zonder spiegel niet kan zien. Raakt het dier deze markering aan, of probeert het deze weg te poetsen? Dan wordt geconcludeerd dat het dier zichzelf in de spiegel kan herkennen. Slechts een handjevol dieren slaagt voor deze test. Grote mensapen (behalve gorilla’s), eksters en dolfijnen zijn ertoe in staat. Herkennen honden zichzelf in een spiegel? Honden hebben vooralsnog in geen enkel onderzoek gedrag laten zien dat doet vermoeden dat zij zichzelf in een spiegel herkennen. Betekent dat honden zichzelf helemaal niet kunnen herkennen? Zeker niet! Ze herkennen zichzelf alleen niet op de manier die voor ons voor de hand liggend is… Jezelf herkennen op een andere manier In 2017 werd door Alexandra Horowitz onderzocht of honden hun eigen geur kunnen onderscheiden van die van een andere hond. Aan de studie namen 36 honden deel, van verschillende rassen en zowel reuen als teven. Alle honden werden afzonderlijk van elkaar getest. Voorafgaand aan de test werd aan de eigenaren gevraagd om wat urine van hun hond op te vangen. De honden werden vervolgens – volgens een zorgvuldig vastgesteld schema – gepresenteerd met steeds twee combinaties van de volgende vier geuren: 1) hun eigen urine, 2) de urine van een onbekende andere hond, 3) de urine van een bekende andere hond (uit hetzelfde huishouden), 4) hun eigen urine met een ‘markering’, of 5) enkel de ‘markering’. De ‘markering’ was een minuscuul stukje van de milt van een hond die was overleden aan lymfeklierkanker. De ‘markering’ werd toegevoegd aan 1,5 ml urine van de testhond, maar ook apart aan de honden gepresenteerd, om zeker te weten dat eventuele interesse niet enkel door de ‘markering’ werd veroorzaakt. De onderzoekster registreerde vervolgens hoe lang de honden snuffelden aan ieder van de afgesloten blikjes met de verschillende geuren. Herkennen honden hun eigen geur? De honden snuffelden duidelijk langer aan hun eigen urine met ‘markering’ dan hun eigen urine zonder ‘markering’. Ook snuffelden ze veel langer aan de urine van een onbekende andere hond. Ze snuffelden even lang aan hun eigen urine als aan de urine van een bekende andere hond. Helaas is niet met zekerheid te concluderen dat ze de ‘markering op zichzelf’ herkenden, want aan een blikje met alléén de ‘markering’ snuffelden ze even lang als aan een blikje met hun eigen urine met ‘markering’. Het onderzoek werd daarom herhaald met een andere, meer neutrale geur als ‘markering’, namelijk anijsolie. Ook nu snuffelden de honden langer aan hun eigen geur met ‘markering’, dan aan enkel hun eigen geur, ongeveer anderhalf keer zo lang. De verandering van de ‘markering’ bleek een goede keuze: nu snuffelden de honden meer dan twee keer langer aan hun eigen geur met ‘markering’, dan aan enkel de ‘markering’. De anijsolie op zich was voor een hond dus niet bijzonder interessant, maar wél in combinatie met de geur van zijn of haar eigen urine. De honden reageerden dus extra onderzoekend op een ‘gek geurtje’, in combinatie met hun eigen geur. Op een vergelijkbare manier reageert een chimpansee onderzoekend op een gekleurde stip op zijn vacht. Hoewel er geen spiegel aan te pas komt, lijken honden dus wel degelijk zichzelf te kunnen herkennen! Alexandra Horowitz (2017). Smelling themselves: Dogs investigate their own odours longer when modified in an “olfactory mirror” test. Behavioural Processes 143, pages 17-24.
14 september 2023
Jip was twee toen hij voor het eerst bij ons de oprit op kwam. Geen van zijn eigenaren kon hem na een scheiding bieden wat hij nodig had. In een half jaar verhuisde hij drie keer binnen de familie. Het grootste deel van zijn tijd verbleef hij uiteindelijk in zijn eentje in de gang, anders 'brak hij de tent af'. Op een zondagmiddag trok Jip, hangend aan een slipketting, een van zijn eigenaren de oprit over en ons huis binnen. Daar mocht de ketting af, waarop hij even flink hoestte. Weer op adem rende hij al plassend dwars door de woonkamer richting de achterdeur, die maar al te graag voor hem werd geopend. Hij plaste een rondje door de tuin, poepte op het terras en groef een paar kuilen in de recent aangelegde grasmat. Zo. En nu? Tijd voor een verfrissende duik in de vijver! Zijn eigenaar sprak bedremmeld de magische woorden: 'dat doet hij normaal nooit...' Mijn ouders waren weinig gecharmeerd van de nieuwe 'tuinman'. Toch trok Jip bij ons in na een goed gesprek met de eigenaar. Ik heb een week moeten praten als Brugman om ervoor te zorgen dat hij mocht blijven. Daar had ik voldoende tijd voor, want ik was voortaan net zoals Jip wakker bij zonsopgang. De dag brak aan met geblaf en vervolgde met geblaf in reactie op een postbode, vogel in de tuin, of nog erger: bezoek. Met wandelen viel Jip uit naar andere honden en trok hij enorm aan de lijn. Loslopen ging super goed. Terugkomen een stuk minder. Mijn familie, inclusief onze andere hond, was hem in eerste instantie liever kwijt dan rijk. Voor mij was Jip echter het begin van een verdieping in het gedrag van de hond. Stukje bij beetje boekten we samen vooruitgang. De belevenissen van de zondagmiddag vertelde ik zeker een jaar later aan een hondeneigenares met wie ik aan de praat raakte tijdens een wandeling. Ze reageerde onthutst: zo'n hond hoop je toch nooit in huis te krijgen! Jip reageerde op dat moment perfect op mijn signaal 'kom hier', ondanks vele afleidingen. De vrouw gebaarde naar Jip en zei: 'Maar dit is wel een ontzettend leuke hond! Waar heb je die vandaan?'. Ik kreeg een enorme grijns op mijn gezicht.  De uren trainen, stoom laten afblazen, en neus in de boeken zijn het waard geweest. Jip is inderdaad een ontzettend leuke hond. Hij heeft nog een tijdje in harmonie samengeleefd met onze andere hond. Hij slaagde met vlag en wimpel voor gehoorzaamheidsexamens en inmiddels stort hij zich vol enthousiasme op speuren en detectie. De enige geluidsoverlast die hij nog veroorzaakt is gesnurk. En ik? Ik sta nog steeds regelmatig vroeg naast mijn bed. Niet meer vanwege geblaf, maar in de hoop groepjes cursisten te kunnen helpen hun pup te laten opgroeien tot een fijne en gelukkige metgezel.
15 juli 2023
Reuen worden vaak gecastreerd vanwege hun gedrag, zo bleek uit eerder onderzoek . Daarbij worden regelmatig redenen genoemd zoals rijden op andere honden (rijgedrag), vaak plassen tegen objecten (markeren) en weglopen. Als deze gedragingen daadwerkelijk veroorzaakt worden door hormonen, zou je verwachten dat er verschillen zijn tussen gecastreerde en niet-gecastreerde (intacte) honden, én tussen mannetjeshonden (reuen) en vrouwtjeshonden (teven), omdat hun hormoonhuishouding nogal verschilt. Dat is wat we hebben uitgezocht, in dit nieuwe onderzoek gepubliceerd in Journal of Veterinary Behaviour. Wat kwam er uit het onderzoek? – Intact versus gecastreerd Markeren kwam vaker voor bij intacte dan bij gecastreerde reuen (78% versus 66%), evenals rijgedrag (25% versus 18%). Voor weglopen was er geen verschil tussen intacte en gecastreerde reuen (32% versus 31%). Voor teven verschilden geen van de drie gedragingen tussen intacte en gecastreerde honden. Bij zowel reuen als teven waren er geen verschillen tussen honden die werden gecastreerd op verschillende leeftijden. Mogelijk maakt leeftijd van castratie voor deze gedragingen dus minder uit en wordt in Nederland wegloopgedrag bij honden niet hormonaal op gang gebracht. Wat kwam er uit het onderzoek? – Reu versus teef Voor de verschillen tussen intacte reuen en teven vonden we dat markeren bijna twee keer zo vaak voorkwam bij intacte reuen dan bij intacte teven (78% versus 41%). Markeergedrag is daarmee ‘seksueel dimorf’. Dat wil zeggen: het komt voor in twee (‘di’) verschillende vormen ('morf’), afhankelijk van het geslacht (de ‘sekse’) van de hond. Dit seksueel dimorfisme was vele malen minder uitgesproken bij rijgedrag. Rijgedrag kwam voor bij 25% van de intacte reuen en 17% van de intacte teven. Een verschil dat in onderzoek niet als verschil bestempeld wordt, omdat de uitgevoerde statistische toets geen significant resultaat gaf. Dit betekent dat het gevonden verschil te klein was en op toeval kan berusten. Ook in wegloopgedrag was er geen verschil tussen intacte reuen en teven (32% versus 27%). Eigenaren van intacte teven gaven aan of het gedrag sterker aanwezig was tijdens de loopsheid. Van de teven die markeergedrag toonden, deed 86% dit sterker tijdens de loopsheid. Rijgedrag werd vaker getoond tijdens de loopsheid door 44% van de teven die rijgedrag toonden en weglopen door 45%. Loopsheid heet wellicht dus niet voor niets (weg)loopsheid! Hoe voerden we het onderzoek uit? De resultaten konden we verkrijgen dankzij bijna duizend Nederlandse hondeneigenaren die een vragenlijst invulden, waarin ze onder andere de volgende drie vragen beantwoordden: In welke mate vertoont uw hond rijgedrag (het bestijgen van en rijden op andere dieren, mensen of voorwerpen)? In welke mate heeft markeergedrag (op verschillende specifieke plekken steeds kleine beetjes urineren) van uw hond invloed op uw wandeling? In welke mate vertoont uw hond wegloopgedrag (weglopen uit huis of van het erf) als hij/zij daarvoor de kans krijgt? De vragen hadden steeds vijf antwoordopties, met toenemende frequentie of intensiteit van het gedrag. Omdat vooral rijgedrag en weglopen relatief weinig voorkwamen, hebben we het aantal opties voor de analyse teruggebracht naar twee: de hond toont het gedrag wél of niet. Over de hele deelnemersgroep kwam rijgedrag voor bij 17% van alle honden, markeren bij 60% en weglopen bij 30%. Helpt castratie? De vraag of castratie helpt bij of om ongewenst gedrag te voorkomen, is niet gemakkelijk te beantwoorden! Markeergedrag kwam veel vaker voor bij reuen dan bij teven, en vaker bij intacte dan bij gecastreerde reuen. Er is dus mogelijk een relatie met castratie. Toch vertoonden ook veel gecastreerde reuen markeergedrag. Castratie helpt waarschijnlijk dus lang niet altijd bij markeergedrag. Rijgedrag en weglopen verschilden weinig tot niet tussen reuen en teven. Hoewel ook gecastreerde reuen rijgedrag vertoonden, was er wel een verschil tussen intacte en gecastreerde reuen. Voor zowel rijgedrag als weglopen vonden we echter ook verschillen afhankelijk van de leeftijd van intacte honden. Oudere intacte honden vertoonden minder rijgedrag en liepen minder vaak weg dan jongere honden. Mogelijk verminderen rijgedrag en weglopen dus ook zonder castratie, simpelweg door de toegenomen leeftijd. Zeker kunnen we dit niet weten. Onze onderzoeksopzet leent zich helaas niet voor het trekken van oorzakelijke conclusies. Met andere woorden, we weten niet zeker of de gevonden verschillen wel echt zijn toe te wijzen aan castratie, of dat er wellicht andere factoren spelen, die we onvoldoende in zicht hebben. Verder onderzoek Een eerste stap in het oplossen van dit probleem is het vergelijken van het gedrag van dezelfde honden voor én na castratie. Wil je daarbij helpen en deelnemen aan verder onderzoek? Lees dan hier verder. Meer kennis over de effecten van castratie helpt bij het inschatten of castratie ongewenst gedrag kan verminderen, in situaties waar niet ongewenste voortplanting, maar het gedrag, de gezondheid en het welzijn van de individuele huishond centraal staan. Roulaux, P.E.M., Van Herwijnen, I.R. & Beerda, B. (2023). The effectiveness of desexing as a means of decreasing the generally regarded sexually dimorphic behaviours of urine marking, mounting, and roaming in dogs. Journal of Veterinary Behavior 62, 47-52. Wil je meer leren over de effecten van castratie van reuen en teven op het gedrag en de gezondheid? Lees dan verder in dit artikel !
30 juni 2023
De psychologische term theory of mind beschrijft het besef dat jouw waarnemingen, opvattingen, verlangens en emoties (kunnen) verschillen van die van anderen. Hierdoor kun je je inleven en het standpunt van anderen innemen. Theory of mind, letterlijk vertaald ‘theorie van de geest’, openbaart zich in schijnbaar kleine dingen. Zonder theory of mind heeft doelgerichte communicatie weinig zin. Een simpel voorbeeld: stel dat je de hond eten geeft, terwijl je partner nog slaapt. Vervolgens ga je naar je werk. Het is niet de bedoeling dat de hond tweemaal eten krijgt, dus je wil voorkomen dat je partner hem of haar nogmaals eten geeft. Je beseft dat je partner niet kan weten dat jij de hond al eten hebt gegeven (ervan uitgaande dat je hierover niet de voorgaande avond hebt overlegd), want hij of zij sliep. Jouw besef is een vorm van theory of mind. Dankzij deze theory of mind stuur jij je partner een berichtje en heeft de hond pech… Geen tweede ontbijt! Verschillende niveaus Theory of mind is op te delen in verschillende niveaus. Hogere niveaus vereisen beter ontwikkelde cognitieve vaardigheden, die je in staat stellen om te denken, te leren, te onthouden, te redeneren en problemen op te lossen. Het laagste niveau van theory of mind is het kunnen aannemen van het perspectief van een ander. Een dier dat dit kan, begrijpt wat een soortgenoot wel of niet ziet. Met die kennis kan het dier bijvoorbeeld het juiste moment bepalen om voer te stelen. Hogere niveaus van theory of mind zijn besef van de kennis van een ander (iets wel of niet zien leidt tot bepaalde kennis of een gebrek daaraan) en besef van het geloof van een ander (de kennis van de ander verandert niet als in diens afwezigheid de situatie verandert). Besef van de kennis van een ander openbaart zich bijvoorbeeld als een dier begrijpt dat een soortgenoot die zich tijdens het verstoppen van voer achter een muur bevond, niet kan weten waar het voer werd verstopt. Besef van het geloof van een ander openbaart zich in het onderstaande voorbeeld van Sally en Anne. Waar zoekt Sally? Sally en Anne spelen de hoofdrol in een bekend experiment waarmee is onderzocht in hoeverre kinderen zich in de gedachten van anderen kunnen verplaatsen. Het experiment wordt uitgebeeld met twee poppen die Sally en Anne voorstellen terwijl het kind toekijkt, of het wordt gevisualiseerd met afbeeldingen of een video. Sally heeft een bal en verstopt deze in een mandje. Vervolgens verlaat ze de ruimte. Terwijl Sally weg is, verplaatst Anne de bal van het mandje naar een doosje. Als Sally terugkeert, wil zij de bal weer pakken. De onderzoekers vragen vervolgens het kind: ‘Waar zoekt Sally naar de bal?’. Een kind met besef van het geloof van een ander begrijpt dat Sally niet weet dat de bal is verplaatst en antwoordt daarom ‘het mandje’, ook al ligt de bal daar niet meer. Een kind zonder dit besef antwoordt ‘het doosje’. De benodigde cognitieve vaardigheden om de vraag correct te beantwoorden ontwikkelen zich met de leeftijd. Op een leeftijd van ongeveer vier jaar antwoorden de meeste kinderen ‘het doosje’. Zesjarigen antwoorden vrijwel altijd ‘het mandje’. Theory of mind bij dieren Al in de jaren 70 stelde men zich de vraag of dieren een theory of mind hebben. Inmiddels wordt van vele diersoorten verondersteld dat ze wel enige vorm van theory of mind hebben en dat vooral sociaal levende dieren hier baat bij hebben, omdat het ze in staat stelt te anticiperen op het gedrag van hun soortgenoten. Vooral perspectief nemen, een van de laagste niveaus van theory of mind, is aangetoond bij verschillende diersoorten. Hogere niveaus zijn veel minder vaak aangetoond. De zoektocht naar deze hogere niveaus begon bij een nauwe verwant van de mens: de chimpansee. Bij chimpansees is inmiddels aangetoond dat zij perspectief kunnen aannemen en besef hebben van de kennis van de ander, maar nog niet dat ze kennis hebben van het geloof van de ander. Inmiddels is verder onderzoek gedaan naar verschillende primaten, vogelsoorten, dolfijnen en honden. Man’s best friend Een uitzondering op de stelling dat diersoorten zich vooral richten op communicatie met soortgenoten is de hond. Honden zijn om verschillende redenen goede kandidaten voor onderzoek naar theory of mind. De hond is een sociaal dier, dat graag samenwerkt met soortgenoten. Daarbij is de hond door de domesticatie aangepast aan een leven met de mens. Uit onderzoek blijkt dat honden consequent wijssignalen volgen en in iets mindere mate ook onze blik. Verder begrijpen ze dat ze eten beter kunnen stelen wanneer mensen niet opletten (ogen dicht, omgedraaid of afgeleid) dan wanneer ze zich recht tegenover een oplettend mens bevinden. Ook is aangetoond dat honden ons perspectief kunnen aannemen. Apport! Voor een onderzoek naar het kunnen aannemen van het perspectief van de mens werden 47 honden getest (Kaminski et al., 2008). In de onderzoeksruimte waren twee kleine barrières geplaatst, waarvan één doorzichtig. De hond werd aan de ene kant van de barrières geplaatst, een onbekende persoon aan de andere kant. Achter beide barrières lagen identieke speeltjes, aan de kant van de hond. De persoon gaf vervolgens het signaal ‘apport’ (de honden werden vooraf getest op beheersing hiervan), zonder verdere aanwijzingen. Begrepen de honden dat de persoon maar één speeltje kon zien en dus waarschijnlijk dat speeltje bedoelde? Jazeker! Ze brachten betrouwbaar het speeltje dat achter de doorzichtige barrière lag. In controlesituaties zat de persoon omgedraaid of aan dezelfde kant als de hond, waardoor hij geen van beide of juist beide speeltjes kon zien. In deze controlesituaties hadden de honden geen duidelijke voorkeur voor welk speeltje zij apporteerden. Het is erg bijzonder dat uit dit onderzoek bleek dat honden in staat zijn om ons perspectief aan te nemen. Voor andere diersoorten is namelijk enkel aangetoond dat zij het perspectief van soortgenoten kunnen aannemen. Hogere niveaus van theory of mind zijn niet uitgesloten, maar daarvoor moet verder onderzoek gedaan worden. Kaminski, J., et al. (2008). Domestic Dogs Are Sensitive to a Human's Perspective. Behaviour, 146(7), 979-998.
13 juni 2023
Je hebt vast wel eens gehoord dat de linkerhersenhelft andere soorten prikkels en prikkels van en naar andere delen van het lichaam verwerkt dan de rechterhersenhelft. Wist je dat dit bij honden en andere dieren tot uiting komt bij het ruiken van verschillende soorten geuren? Een stukje anatomie De grote hersenen bestaan uit twee duidelijke helften, die met elkaar verbonden zijn via een stevige, dikke bundel zenuwen. Via deze bundel, genaamd het corpus callosum, kunnen de hersenhelften met elkaar communiceren. Sommige hersenfuncties worden voornamelijk in een bepaalde helft van de hersenen verwerkt of uitgevoerd en veel minder in de andere hersenhelft. Dit wordt met een moeilijk woord lateralisatie genoemd. Het meest bekende voorbeeld van lateralisatie is links- of rechtshandigheid. Dit is niet alleen bij mensen het geval, ook de meeste honden hebben een voorkeur voor het gebruik van hun linker- of rechterpoot als ze bijvoorbeeld speelgoed onder de bank vandaan willen halen. Naast deze voorkeur voor het gebruik van een bepaalde poot bij honden, is er iets bijzonders aan de hand als we kijken naar het reukvermogen. Er is namelijk opvallend vaak een sterke voorkeur voor het gebruik van ofwel het linkse, ofwel het rechtse neusgat. Vecht-of-vluchtreactie Belangrijk om te weten is dat geur verwerkt wordt in de hersenhelft aan dezelfde kant als waar deze wordt geroken. Mogelijk heeft de voorkeur om te ruiken met een bepaald neusgat – en dus verwerking van de geur aan dezelfde kant van de hersenen – te maken met het aanspreken van het sympathische, of juist het parasympathisch zenuwstelsel. Beide maken deel uit van het autonome zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel regelt – zonder dat je er bewust invloed op hebt – de werking van onder andere de ademhaling, de spijsvertering en het hart en de bloedvaten. Simpel gesteld is het sympathisch zenuwstelsel actief tijdens een periode van activiteit, en het parasympathisch zenuwstelsel tijdens een periode van rust en herstel. Het sympathisch zenuwstelsel versnelt de hartslag en ademhaling, verwijdt de bloedvaten en vertraagt de spijsvertering. Het speelt zo een belangrijke rol in de vecht-of-vluchtreactie van het lichaam. Het parasympathisch zenuwstelsel heeft een tegengestelde werking. De rechterhersenhelft heeft vooral verbindingen met het sympathisch zenuwstelsel, terwijl de linkerhersenhelft vooral verbindingen heeft met het parasympathisch zenuwstelsel. Op onderzoek uit Waar wij als mens onze omgeving vooral beleven middels zicht en gehoor, staat geur voor de hond op de eerste plaats. Het ontdekken van nieuwe geuren blijken honden vooral te doen met hun rechterneusgat. Blijkt de geur vies of bedreigend te zijn, dan blijven ze met hun rechterneusgat ruiken. Herinner je dat geuren via het rechterneusgat in de rechterhersenhelft verwerkt worden, en dat de rechterhersenhelft vooral verbindingen heeft met het sympathisch zenuwstelsel. Bekende veilige of lekkere geuren daarentegen, worden vooral geroken met het linkerneusgat. Deze voorkeur is te onthouden met het ezelsbruggetje ‘rechts is ranzig, links is lekker’. De conclusies komen uit Italiaans onderzoek van Siniscalchi et al. (2011). Voor het onderzoek werden 30 gecastreerde reuen en teven gebruikt, allen van gemixte rassen. De honden kregen in een speciale onderzoeksopzet zes geuren gepresenteerd, aangebracht op een wattenstaafje: voer zweet van de dierenarts die werkzaam was in de kennel van de honden citroen adrenaline vaginale uitscheiding van een teef in oestrus (loopsheid) een wattenstaafje zonder aangebrachte geur Elke hond had vervolgens zeven sessies, verdeeld over drie-en-een-halve week. Tijdens een sessie werden de zes geuren steeds drie minuten gepresenteerd met één minuut ertussen. De volgorde waarin de geuren werden aangeboden werd steeds gewisseld. Voor iedere presentatie van een geur werd genoteerd welk neusgat de hond als eerste gebruikte en welk neusgat als laatste (voordat de hond zelf wegliep of de geur werd weggenomen). Er zijn vier mogelijke uitkomsten: Ruikt de hond in eerste instantie met rechts, maar gebruikt hij daarna het linkse neusgat? Dan is dat een teken dat de geur onbekend was (vandaar rechts als eerste neusgat), maar dat de hond de geur nadat hij deze heeft leren kennen als positief ervaart (vandaar links als laatste neusgat). Soms ruikt een hond ook bij een bekende lekkere geur in eerste instantie even met rechts, om als het ware het zekere voor het onzekere te nemen, maar wisselt hij daarna direct naar links. Ruikt de hond de geur in eerste instantie met rechts en blijft hij ook met rechts ruiken? Dan ervaart hij de geur als vies of bedreigend. Het is moeilijk te achterhalen of de geur in eerste instantie wel of niet bekend was: zowel onbekende als vieze en bedreigende geuren worden met rechts geroken. Ruikt de hond de geur in eerste instantie met links en blijft hij ook met links ruiken? Dan gaat het om een bekende lekkere geur. Het komt weinig voor dat een hond eerst ruikt met het linkerneusgat en vervolgens met het rechterneusgat. Dat zou betekenen dat een bekende lekkere geur ineens onbekend, bedreigend of vies wordt. Het voer werd in eerste instantie even vaak met rechts als met links geroken. Een teken dat de geur van voer in ongeveer de helft van de gevallen logischerwijs als bekend en lekker werd ervaren. In de andere helft van de gevallen werd het voer waarschijnlijk niet direct herkend. Uiteindelijk roken bijna alle honden met links als laatste neusgat aan het voer: ook de honden die de geur niet direct herkenden, vonden deze geur dus uiteindelijk lekker. Kijk je terug naar de opsomming, dan viel voer voor de helft van de honden in de eerste categorie en voor de andere helft in de derde categorie. Dit was anders voor de geuren van de dierenarts en adrenaline. Deze geuren werden in eerste instantie met rechts geroken en de honden bleven ook met rechts ruiken. Deze geuren vielen in de tweede categorie: ze werden als bedreigend en/of vies ervaren. De geuren van vaginale afscheiding, citroen en een wattenstaafje werden in eerste instantie ook met rechts geroken, maar daarna door een deel van de honden met links, en door een deel van de honden met rechts. Sommige honden vonden deze geuren dus lekker, andere niet. Voor een deel van de honden vielen deze geuren in de eerste categorie, voor het andere deel in de tweede categorie. Aan het werk met de neus! De neus van de hond is bewonderenswaardig. De meeste honden zijn in staat tot bijzondere prestaties, én vinden het daarbij ook nog eens geweldig leuk om met hun neus te mogen werken. Wil jij de neus van je hond aan het werk zetten? Kijk eens of detectie iets voor jullie is!  Siniscalchi, M., Sasso, R., Pepe, A.M., Dimatteo, S., Vallortigara, G., Quaranta, A. (2011). Sniffing with the right nostril: lateralization of response to odour stimuli by dogs. Animal Behaviour, Vol. 82, 399-404.
Meer blogs
Share by: